Onze Protestantse Kerk in Nederland belijdt in haar kerkorde dat zij onopgeefbaar verbonden is met Israël. Dat is niet niks. Zeker niet, als je bedenkt dat land en volk en staat onafscheidbaar bijeen horen. Je kunt het land en het volk Israël nu eenmaal niet losmaken van de staat Israël.
Heel helder ontdekken we dit bij de Knesset, het parlementsgebouw in Israëls hoofdstad Jeruzalem. Op het plein ervoor staat een grote, koperen Menora – naar het voorbeeld van de gouden zevenarmige kandelaar uit de tempel. Geschenk van het Britse parlement in 1956 aan de Joodse staat.
Op de Menora zijn 29 afbeeldingen aangebracht. Zij verbinden de Bijbelse geschiedenis met die van nu. Daarmee maakt de Joodse beeldhouwer Benno Elkan (1877-1960) het Bijbelse begrip gedenken duidelijk: de daden van God uit het verleden laten spreken in het hier en nu.
Centraal staat de geloofsbelijdenis van Israël “Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één! (Deuteronomium 6: 4)!” omgeven door een stralenkrans. Daaronder Joodse pioniers bezig met de opbouw van het land en daarboven de Opstand van het Getto in Warschau in 1943.
Verder zien we het visioen van Ezechiël over de opstanding van Israël (Ezechiël 37: 1-14) met daarboven Rachel en Ruth. Rachel weent om haar kinderen, maar God wijst haar op de terugkeer van het Joodse volk (Jeremia 31: 15-16), terwijl Ruth de belofte van de Messias op de troon van David uitbeeldt.
Hoog boven Rachel en Ruth staan de Tien Geboden (Exodus 20: 1-17 en Deuteronomium 5: 6-21) afgebeeld. Helemaal bovenaan op de middelste van de zeven armen zien we Mozes die Zijn handen biddend uitgestrekt houdt over zijn volk Israël, ondersteund door Jozua en Hur (Exodus 17: 8-16).
Zo is Israël nog steeds afhankelijk van Gods nabijheid en van Gods kracht. Niet voor niets lezen we op de onderste armen van de Menora de profetische woorden: “Niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest, zegt de HEERE van de legermachten (Zacharia 4: 6).”
Wie Yad VaShem bezoekt, denkt ongetwijfeld ook aan de tranen van de huilende aartsmoeder Rachel (Jeremia 31: 15):
Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen.
Maar ook aan die van de Heiland (Lucas 19: 41):
En toen Hij dichtbij kwam en de stad zag, weende Hij over haar.
Zo lopen we langzaam van beneden naar boven door de gang van de geschiedenis. Beginnend met de beelden uit het Duitsland van de jaren dertig toont het, hoe Europa zijn handen van het Joodse volk aftrekt. Tot en met het bittere einde – de Sjoa, letterlijk: de catastrofe, de vernietiging.
Toch is daarmee niet alles gezegd. Want wie heel die weg van het lijden meegelopen is met het Joodse volk, kijkt aan het einde ineens door een glazen wand uit over het nieuwe begin – het Israël van vandaag. Niet voor niets zijn op de poort bij de uitgang van Yad VaShem de woorden van Ezechiël 37: 14 te lezen:
Ik zal Mijn Geest in u geven, u zult tot leven komen en Ik zal u in uw land zetten.
In Ezechiël 37 gaat het over de opstanding van Israël. Maar daarmee ook over die Ene uit Israël. Hij kwam op de Paasmorgen weer levend en wel uit het graf vandaan. Niet voor niets staan op het graf in de Graftuin die woorden van de engel tot de vrouwen (Matteüs 28: 6, Marcus 16:6 en Lucas 24: 6):
Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt!
De Graftuin is een prachtige plek. De meeste protestantse christenen kunnen zich er veel beter indenken, hoe het was, dan op de plaats die traditioneel als die van kruis en graf wordt aangewezen – de Kerk van het Heilige Graf of, zoals zij in het Grieks wordt genoemd: de Anastasis, de Opstanding.
Geen van beide plaatsen stemt overeen met de Bijbel, omdat je vanaf deze plekken nooit de ingang van de tempel zou kunnen zien. Wie let op de Romeinse hoofdman bij het kruis, merkt dat deze het scheuren van het tempelgordijn juist heel goed kan zien (Matteüs 27: 54, Marcus 15: 38-39 en Lucas 23: 47):
En toen de hoofdman over honderd en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en de dingen die gebeurden, werden zij erg bevreesd en zeiden: Werkelijk, Dit was Gods Zoon!
Er is maar één plaats in Jeruzalem, waar dat mogelijk was. Enkel en alleen vanaf de Olijfberg was over de tempelmuur heen het voorhangsel zichtbaar. Dit enorme gordijn van bijna acht verdiepingen hoog was voor iedere reiziger die via de Olijfberg naderde van verre zichtbaar.
Dit had te maken met het offer van de rode koe uit Numeri 19. Dit offer moest buiten de legerplaats geofferd worden. Aan de oostzijde van het heiligdom tegenover de ingang. In de tijd van de Tweede Tempel was daarvoor een speciaal altaar gebouwd op één van de toppen van de Olijfberg.
De priester die de rode koe offerde moest zeven keer het bloed van de koe in de richting van de ingang van de tempel sprenkelen. Met dat doel was de oostelijke muur van het tempelcomplex verlaagd, zodat de priester vanaf dit altaar de ingang van de tempel goed kon zien.
Jezus sterft ‘buiten de legerplaats’ (Hebreeën 13: 13). De uitdrukking ‘buiten de legerplaats’ was in de tijd van de Tweede Tempel synoniem met ‘op de Olijfberg’. Hier werden ook de zondoffers van de Grote Verzoendag – de jonge stier en de bok – heen gebracht om verbrand te worden (Leviticus 16: 27).
De Olijfberg krijgt zo een wel heel bijzondere betekenis. De plaats waar de Heiland is gekruisigd, gestorven en begraven, maar ook opgestaan uit de dood. En uiteindelijk ook de plek vanwaar Hij naar de hemel is gegaan en eenmaal ook terug zal keren, zoals Zijn engelen het de discipelen voorhouden (Handelingen 1: 11):
Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan.
Ds. J.P. Strietman
Comments are closed.