Hij heeft alles op zijn tijd mooi gemaakt. Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens het werk dat God gedaan heeft, van het begin tot het eind kan doorgronden.
Prediker 3: 11
In Prediker 3 vinden we die prachtige woorden over hoe alles zijn tijd heeft (vers 2-4):
Er is een tijd om geboren te worden
en een tijd om te sterven;
een tijd om te planten
en een tijd om het geplante uit te trekken;
een tijd om te doden
en een tijd om te genezen,
een tijd om af te breken
en een tijd om op te bouwen;
een tijd om te huilen
en een tijd om te lachen.
Dat te aanvaarden is niet altijd gemakkelijk. Je waaromvragen worden er immers niet mee beantwoord.
Kleine kinderen komen er al mee aanzetten. Dat zit er eigenlijk bij iedereen vanaf het begin in. Wij mensen hebben een onbedwingbare neiging om te onderzoeken.
Zo vergaat het ook de Amerikaans-Joodse schrijver Herman Wouk (1915-2019), bekend van romans als ‘De Muiterij op de Caine’, ‘The Winds of War’ en ‘War and Remembrance’.
Tot op hoge leeftijd – hij is 104 jaar oud geworden! – bleef hij schrijven. Eén van zijn laatste boeken verscheen in 2010. Het heet ‘The Language God Talks’.
Hij vertelt erin over zijn ontmoetingen met allerlei, vooral Joodse en Amerikaanse wetenschappers, astronomen met name, en over de relatie tussen geloof en wetenschap.
In Prediker 3 staat het Hebreeuwse woordje ‘olam’(= eeuw of eeuwig). In het Oude Testament wordt dit woordje altijd gebruikt in verband met tijd en eeuwigheid.
In het latere Jodendom heeft de betekenis zich uitgebreid. ‘Olam’ is zoveel gaan betekenen als ‘wereld’ – God kan ‘Adon Olam’ genoemd worden: ‘Heer van de wereld’.
Voor zijn vrienden, die astronoom zijn, geeft Herman Wouk het woordje ‘olam’ zelfs weer als ‘heelal’ en ‘universum’, zodat hij kan zeggen dat God ‘the universe’ in ons hart gelegd heeft.
De Kanttekenaren van de Statenvertaling leggen dit woordje uit als een aangeboren verlangen om de eeuwen en tijden en datgene wat daarin gebeurd is, te onderzoeken.
Als andere vertaalmogelijkheid geven zij: de eeuwigheid, d.i. een verlangen onderzoek te doen naar dat wat eeuwig en oneindig is, of een verlangen naar de eeuwigheid zelf.
Als je dat bedenkt, ontdek je dat het helemaal niet zo vreemd is om naar het waarom van de dingen te vragen. Met al die kleine kinderen mee, die er al op tijd bij zijn.
Prediker waarschuwt in één adem mee om niet te denken dat we er dan ook uitkomen en al onze waaroms beantwoord worden – dat ligt buiten onze mogelijkheden.
In zijn boek gaat het Herman Wouk om de vraag, waarom hij als orthodox joods gelovige blijft geloven en die astronomen, van wie de meeste atheïst zijn geworden, niet.
Hij probeert hen op het wonder te wijzen dat ze zelf op het spoor gekomen zijn bij hun onderzoek naar het heelal. Een beetje ongemakkelijk schuiven ze dat weg als toeval.
Ze geven toe dat de aarde zich in de buurt van het centrum bevindt van een heelal dat met een moeilijk woord ‘biocentrisch’ is geordend – zo gevormd dat op aarde leven mogelijk is.
Ze begrijpen waar hij heen wil. Als ze teveel met hem meegaan, zullen ze voor ze erop bedacht zijn uitkomen bij een ontwerper – de grote Ontwerper in Wie Wouk gelooft.
Maar hoe kan Herman Wouk geloven in een Ontwerper na alles wat er gebeurd is? Heeft hij zelf in War and Remembrance niet geschreven over de verschrikkingen van de Holocaust?
Daarom stapt Herman Wouk aan het einde over van Prediker naar Job. De man die op de ashoop van zijn leven zit en toch niets ongerijmds aan zijn Ontwerper toeschrijft.
Job die al zijn ellende bij elkaar veegt en het bij God neerlegt, alsof hij zeggen wil: U hebt gegeven en genomen. Niet ik ben daar verantwoordelijk voor, maar U.
Herman Wouk verwijst dan naar de woorden van één van zijn romanfiguren. Die op het punt staat vanuit Theresienstadt naar de gaskamers van Auschwitz te worden afgevoerd.
Die vergelijkt Job met het Joodse volk. Dat door de eeuwen heen vol vertrouwen blijft op de Ontwerper van het heelal. Dwars door alle blijken van het tegendeel heen.
Dat is een wonder. Zo blijven geloven en zo blijven vertrouwen. Dwars door alles heen. Dwars door al het lijden heen. Dwars door alle vragen en waaroms heen.
Zo bleef ook Herman Wouk vertrouwen. Op de Herder en de Rots van Israël (Genesis 49: 24), Wiens werk volmaakt is, rechtvaardig en waarachtig als Hij is (Deuteronomium 32: 4).
Wij mogen dat ook. Antwoord gevend op die meest essentiële vragen: waar kom ik vandaan en waar ga ik heen? Wat is de zin van alles? Wat is de zin van mijn leven?
Ik kom bij mijn Ontwerper vandaan. Hij heeft mij geweven in de schoot van mijn moeder. Ik ga straks ook weer naar Hem toe. Ik mag dat heel zeker weten en er vast op vertrouwen.
Omdat ik mijn Ontwerper in het hart heb mogen kijken. Door de krachtige werking van de Heilige Geest. Die alles onderzoekt, zelfs de diepten van God (1 Korinthe 2: 10).
De Heilige Geest laat mij recht in Gods vaderhart kijken. Waar ik Zijn peilloos diepe liefde in Christus ontdek. Voor Zijn volk Israël, maar zeker ook voor mij.
Ik blijf een mens. Ik kan Gods werk niet doorgronden. Ik kan mij er alleen maar over verwonderen. Dat Hij mij in en door de Heere Jezus Christus op wil zoeken en vinden.
God gaat Zijn ongekende gang
vol donk’re majesteit,
Die in de zee Zijn voetstap plant
en op de wolken rijdt.
Uit grondeloze diepten put
Hij licht, en vreugde uit pijn.
Hij voert volmaakt Zijn plannen uit,
Zijn wil is soeverein.
Geliefden Gods, schept nieuwe moed,
de wolken die gij vreest,
zijn zwaar van regen, overvloed
van zegen die geneest.
Zoudt gij verstaan, waar Hij u leidt?
Vertrouw Hem waar Hij gaat.
Zijn duistere voorzienigheid
verhult Zijn mild gelaat.
Wat Hij bedoelt dat rijpt tot zin,
wordt klaar van uur tot uur.
De knop is bitter, is begin,
de bloem wordt licht en puur.
Hoe blind vanuit zichzelve is
het menselijk gezicht.
Godzelf vertaalt de duisternis
in eind’lijk eeuwig licht.
Ds. J.P. Strietman
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van juni 2021
Comments are closed.