En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.
Exodus 3: 14
Poëzie herkennen we vaak gemakkelijk. Zeker als er rijm aan te pas komt. Dan zie je direct dat het om een versje of een gedichtje gaat. Denk maar aan bekende liederen, zoals bijvoorbeeld een mooi opwekkingslied als ‘Ik zal er zijn’:
Een boog in de wolken als teken van trouw,
staat boven mijn leven, zegt: Ik ben bij jou!
In tijden van vreugde, maar ook van verdriet,
ben ik bij U veilig, U die mij ziet.
Bij zo’n lied herken je dat meteen. Je zegt: Dat is poëzie. Het rijmt prachtig op elkaar. Aan het einde van elke regel. Het is eigenlijk een gedichtje om te zingen, zo’n lied. In de Bijbel is dat een beetje anders. De psalmen zijn ook gedichten. Maar de regels rijmen nooit op elkaar aan het einde. Rijmen doen de psalmen door te herhalen. In de ene regel iets zeggen en dat dan in de volgende met andere woorden herhalen.
Als de apostel Johannes begint. Met zijn beschrijving van het Evangelie. Dan is dat ook zo. Eigenlijk is heel dat begin vol poëzie. Vol zinnen die twee keer hetzelfde zeggen. Denk maar aan de openingsverzen van dit Evangelie. Over het Woord dat vlees geworden is. Hoe de Zoon van God, door Wie alles geschapen is, mens geworden is (Johannes 1: 3):
Alle dingen zijn door het Woord gemaakt,
en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is.
Poëzie. Zeg je dan bij jezelf. Maar daarom nog niet minder waar. Een gedicht kan de waarheid vertellen. Een gedicht hoeft geen fantasie te zijn. En zo is het ook hier in Johannes 1. En waarom doet God dat? Op die manier? Omdat God alles op alles zet. Alles in de strijd gooit. Alles uit de kast haalt. Om mensenharten aan te kunnen raken. Om ons te bereiken. En soms kan poëzie dat nu eenmaal beter dan proza. Soms maakt de taal van de liefde dat een ogenblik nodig.
De Heere Jezus vat het Zelf allemaal in één zin samen. Even verder in het Evangelie. Dan hoor je Hem daar tegen Nicodemus zeggen (Johannes 3: 16):
Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.
Taal van de liefde. Vul je eigen naam er maar eens in. Dan lees je zomaar: zo lief heeft God mij gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…
Taal van de liefde. Heel poëtisch. Maar zo schrijft Johannes de dingen hier op. Hij is er vol van. Hoe Gods Woord kwetsbaar is geworden. Neergedaald op de aarde, als een kindje in een kribbe. Gods Woord verschijnt nu aan Israël in levende lijve. Dat betekent dubbele genade. Voor Israël, maar ook voor iedereen die met Israël mee ontvangen wil (Johannes 1: 16):
En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen,
en wel genade op genade.
Genade op genade. Maar die dubbele genade kun je niet zomaar zien. We moeten wat Johannes schrijft dan eerst weer lezen als poëzie (Johannes 1: 17):
Want de wet is door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen.
De tweede regel zegt met andere woorden hetzelfde als de eerste. Pas als je dit zo leest. Als Bijbelse poëzie. Pas dan ontdek je wat de apostel Johannes bedoelt.
Eerst geeft God door middel van Mozes de Tora, de Wet. Zijn Woord vol genade en waarheid. En nu in de volheid van de tijd komt dat Woord in levende lijve op aarde. In de persoon van Jezus Christus. Genade op genade. De ene genade is nog niet goed en wel ontvangen. Gods Woord wordt je in handen gegeven. Of de andere genade volgt al. Gods Woord verschijnt in levende lijve. Slaat Zijn tent bij ons op. Komt bij ons wonen. God is mens geworden: Immanuël – God met ons.
Dat zie je ook nog op een heel andere manier. Als Mozes indertijd naar Gods Naam vraagt, maakt God Zichzelf aan Hem bekend als de God Die met ons is (Exodus 3: 14):
En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.
Dat is wat de apostel Johannes heel goed weet. Hij past dat toe op de Heere Jezus. Door in zijn beschrijving van het Evangelie zeven uitspraken van Jezus aan te halen. We zullen in de Lijdensweken een aantal van die uitspraken nader bekijken. Zeven keer vertelt de Heiland iets over Zichzelf in de vorm van een ‘Ik ben’-uitspraak:
1. Ik ben het Brood des levens (Johannes 6: 35)
2. Ik ben het Licht der wereld (Johannes 8: 12)
3. Ik ben de Deur voor de schapen (Johannes 10: 7)
4. Ik ben de goede Herder (Johannes 10: 11)
5. Ik ben de Opstanding en het Leven (Johannes 11: 25)
6. Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven (Johannes 14: 6)
7. Ik ben de ware Wijnstok (Johannes 15: 1)
In het rooster van ‘Vertel het maar’ wordt in plaats van de vierde uitspraak ‘Ik ben de Deur voor de schapen’ een andere uitspraak van de Heiland gebruikt. Zijn woorden in Johannes 4 tegen de Samaritaanse vrouw. Hoe Hij, de levende Heiland, haar levend water kan geven. Het ‘water des levens’ dat je in het laatste Bijbelboek opnieuw tegenkomt (Openbaring 22: 17).
Dat weten wij allang zeggen we misschien. En dat kan zo zijn. Maar weten en weten is twee. Want heeft het ook al ons hart mogen raken? Een plekje gevonden in je hart?
Johannes eindigt het openingsverhaal van zijn Evangeliebeschrijving met het beeld van een maaltijd uit die tijd (Johannes 1: 18):
Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.
Zo tekent Hij God de Vader en God de Zoon voor je uit. Alsof ze samen aan de maaltijd aanliggen. De Zoon op de ereplaats naast de Vader. Zoals Johannes zelf, lang geleden bij de instelling van het Heilig Avondmaal, ook op de ereplaats aan mocht liggen – naast de Heere Jezus.
Zo dicht. Bedoelt Johannes. Zo dicht mag jij nu ook bij God zijn. Bij jouw hemelse Vader. Op de ereplaats. Heel dicht bij Zijn hart. Precies, zoals de Zoon van God dat doet. Want, mag Johannes zeggen, als je de Heere Jezus aan hebt mogen nemen als jouw Redder en Heiland – gekocht en betaald met Zijn kostbare bloed – wordt alles anders (Johannes 1: 12):
Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.
De Vader houdt van mij. Hij gaf de Zoon die aan Zijn hart is om te sterven voor mijn zonden. Hij verlangt ernaar. Dat ook ik. Precies zoals Jezus. Aan Zijn Vaderhart zal rusten.
Hoe wonderlijk mooi is Uw eeuwige Naam.
Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan.
Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim.
Uw Naam is ‘Ik ben’ en ‘Ik zal er zijn’.
Een boog in de wolken als teken van trouw,
staat boven mijn leven, zegt: Ik ben bij jou!
In tijden van vreugde, maar ook van verdriet,
ben ik bij U veilig, U die mij ziet.
‘Ik ben die Ik ben’ is Uw eeuwige Naam.
Onnoembaar aanwezig deelt U mijn bestaan.
Hoe adembenemend, ontroerend dichtbij:
Uw Naam is ‘Ik ben’, en ‘Ik zal er zijn’.
De toekomst is zeker, ja eindeloos goed.
Als ik eens moet sterven, als ik U ontmoet:
dan droogt U mijn tranen, U noemt zelfs mijn naam.
U blijft bij mij Jezus, laat mij niet gaan.
O Naam aller namen, aan U alle eer.
Niets kan mij ooit scheiden van Jezus mijn Heer:
Geen dood en geen leven, geen moeite of pijn.
Ik zal eeuwig zingen, dicht bij U zijn.
(Opwekking 770)
Ds. J.P. Strietman
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van februari 2021
Comments are closed.