Toen hij zijn einde voelde naderen, zei hij tegen zijn broers: ‘God zal Zich jullie lot aantrekken: Hij zal jullie uit dit land wegleiden en je naar het land brengen dat Hij onder ede aan Abraham, Isaak en Jakob heeft beloofd. Zweer me dat jullie, wanneer God Zich jullie lot aantrekt, mijn lichaam van hier zullen meenemen.’ Jozef stierf toen hij honderdtien jaar was. Hij werd gebalsemd en in een sarcofaag gelegd, in Egypte.
Genesis 50: 24 t/m 26
Dit jaar zullen vanuit onze kerk de overledenen worden herdacht op 22 en 29 november. Deze keer doen we dat zo om te voldoen aan de regels van de overheid. En zoals het nu lijkt, zullen daar dan alleen de familieleden bij zijn. Juist op deze beide zondagen noemen wij nog eens de namen van de mensen die ons dierbaar waren en die wij hebben moeten loslaten. We steken voor ieder persoonlijk een kaars aan vanuit het licht van de paaskaars en we spreken woorden van troost en hoop.
De overledenen zijn ons dierbaar, dat komen we ook tegen in de verhalen van de Bijbel. Zo wordt het sterven en de bestemming van het stoffelijk overschot van Jozef viermaal in de Bijbel genoemd. Enerzijds uit respect, anderzijds uit de hoop en de verwachting die daarbij is.
Afscheid nemen
Wij die zijn achtergebleven weten vaak nog precies te vertellen hoe het is gegaan, wat de laatste woorden waren van de overledene, wat wij aan het doen waren en hoe het hele proces van sterven is gegaan. Dat blijft je bij. Dat geldt ook voor de schrijver van Genesis, hij kan nog precies vertellen hoe het is gegaan. Dit waren Jozefs laatste woorden en zo heeft de familie afscheid genomen. Jozef was hen dierbaar geworden – dat is ook weleens anders geweest – en ze willen zijn laatste wens graag vervullen. Ze zullen zijn lichaam met respect verzorgen en daar begraven waar Jozef het graag wil.
Opmerkelijk hierbij is dat Jozef het heel anders wil dan zijn vader Jacob. Die werd met een uitvoerige rouwplechtigheid teruggebracht naar het familiegraf van zijn voorvaders in Israël (zie Genesis 47). Jozef niet, die wil bij zijn volk blijven tot ze teruggaan en dan begraven worden in de grond van zijn voorvaderen.
De zorgplicht is dus niet eerder voorbij dan zijn lichaam daar rust in de aarde. Dat is bij ons niet anders. Na het afscheid moet er nog veel geregeld worden en het duurt nog een hele tijd voor wij onze zorgtaken kunnen afsluiten. Meestal als er een grafsteen is geplaatst of de urn een bestemming heeft gekregen dan kunnen we afronden en terugkijken.
Het gemis
Het bijzondere in het verhaal van Jozef is de tijd. Jozef vertrouwt erop dat zijn lichaam en ook zijn familie terug zullen keren naar het beloofde land. Die zekerheid ontleent hij aan de belofte die God aan zijn overgrootvader Abraham heeft gedaan. God zou dat land aan de nakomelingen van Abraham schenken. En wat God belooft doet Hij. Maar dat duurt veel langer dan Jozef voor mogelijk hield.
De joden bleven gedurende 400 jaar in Egypte. Ze werden ernstig uitgebuit en tot slavenvolk vernederd. Dan dwalen ze nog 40 jaar rond in de woestijn en dan nog de jaren van de verovering van het beloofde land. Pas in Jozua 24 lezen we dat de beenderen van Jozef werden begraven te Sichem op het land van zijn vader Jacob. Eindelijk rust.
Wij zeggen “de tijd moet alles slijten” en daarmee bedoelen we dat in het verloop van de tijd de herinneringen zwakker worden en ons verdriet minder erg wordt. Maar uit ervaring weten we dat die tijd lang duurt. Veertig staat in de bijbel voor een lange tijd, maar ook voor een tijd van inkeer en verandering. Tijd die dus nodig is om aan een nieuwe situatie te wennen. We moeten zonder de overledene verder. Alleen de herinneringen blijven en de hoop kan ons troosten.
De hoop
In de beide vieringen worden de overledenen genoemd en herdacht. En er wordt een kaars ontstoken vanuit het vuur van de paaskaars. De paaskaars verwijst naar de opstanding van Jezus.
Vanuit dat vuur spreken we de hoop uit dat niet de dood het laatste woord heeft, maar dat we mogen vertrouwen op de opstanding, zoals Jezus dat zelf beloofd heeft: “Ik ben de opstanding en het leven, wie in Mij gelooft zal leven, ook als hij sterft (Johannes 11: 25)”.
Ook Jozef handelt zo uit belofte. Hij vertrouwt erop dat het goed komt. Volgens de schrijver van de brief aan de Hebreeën gaat die belofte nog wel wat verder. Niet alleen het lichaam van Jozef komt goed terecht, maar hij wordt tot de gelovigen gerekend. De schrijver zegt dat de gelovigen in dat vertrouwen zijn gestorven, dat ze op doorreis waren naar een beter vaderland; het hemelse (Hebreeën 11).
Zo vieren en gedenken wij op deze beide zondagen en nodigen u allen uit om deze vieringen mee te maken via tv of laptop.
Pieter Knijff
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van november 2020
Wil je in gesprek over belijdenis doen neem dan contact op met onze pastoraal werker of predikant.
Comments are closed.