Dan moet u het toonbrood op de tafel leggen; het moet er voortdurend voor Mijn aangezicht zijn.
Exodus 25: 30
De zomer is weer voorbij. Een prachtige zomer. Met heel veel mooie dingen. Denk alleen maar aan de optocht in de feestweek – precies op die ene mooie dag!
En nu begint alles weer. Ook het winterwerk. Als u dit leest, ligt de startzondag al achter ons. Zo snel gaan de dingen. De herfst ligt voor je. De tijd neemt je mee.
Zo gaan we verder. Als beide gemeenten. Nu nog apart van elkaar. Maar onderweg om in de toekomst samen één gemeente te zijn – gemeente van de Heere Jezus Christus.
Dan mag er ook vertrouwen zijn. Je weet: de tijd neemt ons mee. Je weet ook: maar God gaat eveneens met ons mee. Hij laat het werk van Zijn handen niet vallen.
En ik moest zomaar denken aan die tafel met brood. Vroeger in de tabernakel en later ook in de tempel. Een gouden tafel met twaalf broden erop – de twaalf toonbroden.
Die broden werden letterlijk ‘broden van het aangezicht’ genoemd. Omdat ze voor Gods aangezicht werden neergelegd, zoals Mozes schrijft.
Hij kon ze zien. Dag en nacht werden ze verlicht door het licht van de gouden menora – de zevenarmige kandelaar. Zoals ze voor Zijn ogen waren neergelegd.
Wonderlijk eigenlijk. Je kunt die broden dus van twee kanten bekijken: van Gods kant en van mensenkant. Hij kijkt ernaar en wij mogen er ook naar kijken.
Gewoon brood. Dat op de sabbat op de tafel werd gelegd. Voor Gods ogen neergelegd: Kijk, Heere, hier is het brood waarvan wij moeten leven. We leggen het voor U neer.
Van mensenkant bekeken, vormden die broden eigenlijk een gebed. Daarom werden er ook schalen met wierook bovenop geplaatst – tot de volgende sabbat.
Dan mochten de priesters van die broden eten en werd het wierook uit de schalen op het altaar gelegd. De wierook ging zo als symbool van het gebed omhoog.
Van Gods kant bekeken, vormden die broden een teken van Zijn zorg voor Zijn volk. Hij geeft hen brood om te eten. Hij geeft hun dat brood als ze Hem erom bidden.
Zo zitten er heel wat verschillende kanten aan die ene tafel met brood. Bijvoorbeeld ook dit, dat het eten van het toonbrood een teken is van de gemeenschap met God.
Aan alle kanten getuigt de tafel van de toonbroden zo van het wonder. Dat God er is en dat Hij in alle dingen zorgt en verzorgt. Dat je Hem daarin helemaal kunt vertrouwen.
Uiteindelijk kom je zelfs uit bij de Avondmaalstafel, als teken van gemeenschap met God en met elkaar. En bij het Woord van God, waaruit we elke zondag door Hem gevoed worden.
Dat mogen we vasthouden. Bij het winterwerk in de kerk. Bij al die dingen waarmee dit nieuwe seizoen weer druk zullen zijn. Dat je mag vertrouwen op Gods nabijheid.
En dat al dat werk zin heeft, omdat God er zin aan verleent. Dat daarom ook al ons bidden zin heeft, omdat Hij ernaar luisteren wil. Dankzij het Levende Brood – Jezus Christus.
God ziet het brood en weet wat wij nodig hebben. Wij zien het brood en weten dat wij Hem nodig hebben. Zo nodigt Hij je uit om naar Hem toe te komen met alles wat je op je hart hebt.
Wij bidden, trouwe Vader, geef
al wat ons lichaam nodig heeft,
opdat in dank dan wordt erkend,
dat U de bron van ’t goede bent.
O Vader, Uw gena is groot:
geef zo Uw kind’ren daag’lijks brood.
Ons werken werpt geen vruchten af,
geen enk’le gave die U gaf,
wanneer het komt van ons alleen
en U Uw zegen niet verleent.
O Vader, Uw gena is groot:
geef zo Uw kind’ren daag’lijks brood.
Geef dat ons hart op U slechts bouwt
en niet op schepselen vertrouwt.
Wij roepen U afhank’lijk aan,
U bent de bron van ons bestaan.
O Vader, Uw gena is groot:
geef zo Uw kind’ren daag’lijks brood.
(Weerklank 415; melodie O eeuwige Vader sterk in macht)
Ds. J.P. Strietman
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van september 2018
Comments are closed.