Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin. Immers, de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden, en ook wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet zich met onvergankelijkheid bekleden en dit sterfelijke moet zich met onsterfelijkheid bekleden.
1 Korinthiërs 15: 51-53
Om aan te geven dat iets heel snel gebeurt, hebben we zo onze zegswijzen. Van de Romeinen hebben we bijvoorbeeld het woordje ‘moment’ geleend: het punt waarop de weegschaal doorslaat naar één kant. Verder hebben we twee woorden die te maken hebben met het knipperen van onze ogen: ‘ogenblik’ en ‘oogwenk’. Intussen hebben we ook de seconde en kunnen we zelfs spreken van een ‘fractie van een seconde’.
Maar het kan allemaal nog sneller en nog korter. We kennen bijvoorbeeld al de ‘nanoseconde’. Dat is één miljardste deel van een seconde. Duitse kernfysici, las ik in de krant, hebben inmiddels zelfs gemeten met de ‘zeptoseconde’. Dat is echt bliksemsnel: een zeptoseconde is het één biljoenste deel van zo’n nanoseconde. Het lukte de Duitse onderzoekers om vast te stellen, dat een lichtdeeltje er precies 247 zeptoseconden over doet om door een waterstofmolecuul heen te gaan.
Dat is pas echt een onvoorstelbaar kort moment. Een knipoog duurt al vele malen langer. Toch bedoelen we met een oogwenk of een ogenblik wel zoiets. Een ongelofelijk korte tijd. Van het ene moment op het andere. En ik dacht meteen aan 1 Korinthiërs 15: 52, waar we ook lezen van zo’n ondeelbaar ogenblik. Paulus gebruikt daar het Griekse woordje ‘atomos’, waar ons woord ‘atoom’ vandaan komt, en dat ‘ondeelbaar’ betekent – het gebeurt in een ondeelbaar korte tijd.
Wat er gebeurt? Dat heeft te maken met het feit dat wij nu nog sterfelijke mensen zijn. Dat gaat veranderen. In een oogwenk zelfs. Het vergankelijke zal veranderen in onvergankelijk en het sterfelijke in onsterfelijk. Je kunt je daar wel iets bij voorstellen. Bij dat vergankelijke en sterfelijke. Niet alleen zie je dat in de herfst voor je in verkleurende en afvallende bladeren, maar je denkt er ook aan nu het einde van het kerkelijk jaar in zicht komt en we volgende maand de overledenen zullen gedenken.
Nee, de herfst zelf is niet in een oogwenk voorbij, maar het bestaan van alles wat vergankelijk en sterfelijk is wel. Het stervensproces van al wat leeft kan lang duren, maar het sterven zelf is in een oogwenk gebeurd. Wie wel eens aan een sterfbed gezeten heeft, herkent dat. Het ene moment is de ander er nog wel. Het volgende ogenblik is de ander verdwenen. Het lichaam dat je zo vertrouwd en dierbaar was, is er nog, maar het is ineens anders – het leven zit er niet meer in.
Toch behandelen gelovigen dat gestorven lichaam met respect. We gaan er eerbiedig mee om. We doen dat, volgens de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 15, omdat we weet hebben van dat ondeelbare ogenblik. Om wat er in een oogwenk met dat lichaam gaat gebeuren. Daarom omschrijft de apostel het begraven van het lichaam als het zaaien in de akker. In de vaste hoop dat het gezaaide eenmaal zal worden opgewekt. Dat dit vergankelijke lichaam eens met onsterfelijkheid bekleed zal worden.
Is een zeptoseconde al moeilijk te vatten, dit bekleed worden van het vergankelijke met onvergankelijkheid en van het sterfelijke met onsterfelijkheid gaat je helemaal boven de pet. En toch, hoe onbegrijpelijk ook, toch gaat het gebeuren, mag elke gelovige weten. Aan de gemeente van Filippi schrijft Paulus dat de Heere Jezus Christus ons vernederd lichaam eenmaal zo compleet veranderen zal, dat het helemaal gelijkvormig zal worden aan Zijn verheerlijkte lichaam (Filippenzen 3: 21).
In een ‘punt des tijds’, in een ondeelbaar ogenblik, in een fractie van een seconde dus, zullen onze sterfelijke lichamen veranderd worden. Wat eens een sterfelijk aftakelend lichaam was in dit tijdelijke, aardse bestaan zal veranderen in een onsterfelijk verheerlijkt lichaam. Dan zullen de dan nog levende en de al gestorven gelovigen in een oogwenk een lichaam hebben, zoals dat van de Zaligmaker na Zijn opstanding uit het graf. Niet meer vatbaar voor ziekte, dood en verderf.
Zoals je bij het sterven in een ondeelbaar ogenblik dit leven verlaat om het Vaderhuis binnen te gaan. In een fractie van een seconde verhuis je van de aarde naar de hemel. In Zondag 22 van de Catechismus belijden we hierover: “Dat niet alleen mijn ziel na dit leven terstond tot Christus, haar Hoofd, opgenomen zal worden, maar dat ook mijn lichaam door de kracht van Christus opgewekt, weer met mijn ziel verenigd en aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijkvormig zal worden.”
Wat gebeurt er als ik sterf? Op die vraag mag je als antwoord geven: een kind van God verkeert onmiddellijk na het sterven met vol bewustzijn in de hemelse heerlijkheid. Gods kind mag heel bewust de zaligheid ervaren als een bij Christus zijn in het paradijs, zoals de moordenaar aan het kruis (Lukas 23: 43). Of zoals Paulus het schrijft aan de gemeente in Filippi. Hij verlangt ernaar om heen te gaan en bij Christus te zijn. Want dat is verreweg het beste (Filippenzen 1: 23).
Voor wie de Heere Jezus liefheeft, geldt wat Paulus belijdt: “Want het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst”(Filippenzen 1: 21). Ik kijk nu al uit naar straks. Niet alleen naar dat moment waarop ik naar de hemel ga, maar vooral ook naar dat volgende moment waarin mijn lichaam zich met onsterfelijkheid bekleden zal. Naar dat ondeelbare ogenblik kijken gelovigen op aarde en in de hemel uit. Om met een volmaakt lichaam Gods nieuwe wereld binnen te mogen gaan.
In 1 Korinthiërs 15 gaat het Paulus er vooral om dat wij het aardse naar waarde schatten. Ons lichaam is straks niet een stoffelijk overschot. Geen restant dat weggegooid kan worden. Nee, het is iets kostbaars. Ooit gekocht en betaald met het kostbare bloed van de Heiland. En daarom is ook het leven dat wij nu leiden kostbaar. En daarom ook alles wat we van God in dit leven ontvangen. Waar je tevreden mee mag leren zijn, maar waar je ook van genieten mag. Volop zelfs.
Als Gods verkiezende liefde en Zijn weergaloze genade je hart bereikt hebben, dan mag dat zo zijn. Dan geeft dat zekerheid aan je geloof en vastheid aan je leven. Een leven dat eenmaal mag uitlopen op het eeuwige leven in onsterfelijkheid. Wij hebben dat niet verdiend en toch gekregen. Dankzij Christus. Ik mag in leven en sterven Zijn eigendom zijn. Hij houdt mij vast en laat mij door de krachtige werking van de Heilige Geest volharden in het geloof. Ook en juist in een tijd als de onze.
Zo ontvangen we als gelovigen licht en uitzicht. In tijden van zorg en ziekte, in tijden van moeite, verdriet en pijn, weten we niet van opgeven. Omdat we vastgehouden worden. Omdat we uitkijken naar straks. Als we de hemel binnengaan en de anderen terug zullen zien die ons zijn voorgegaan. En samen met hen toe zullen leven naar dat moment, dat punt in de tijd, dat ondeelbare ogenblik, waarop het vergankelijke met onvergankelijkheid bekleed zal worden en het sterfelijke met onsterfelijkheid.
Hark, in koar fan hillige stimmen
stiet dêr by de glêzen see.
Halleluja, halleluja,
God komt ear ta, sjonge sy.
Tûzentallen, net te tellen,
dy’t dêr as de stjerren stean,
sjonge psalmen, drage palmen,
yn ‘e pronk fan wite klean.
Yn de stoarm dy’t oer har woede
wie de Heare har behâld.
Yn gefaar troch Him behoede,
rêstich yn in wylde wrâld.
Hune, finzen en ferfolge
op ‘e flecht foar fjoer en swurd,
ha de hilligen triomfearre
yn de krêft fan Kristus’ wurd.
As oerwinners yn har Heare,
as beliders fan Syn krús,
by har Kening en har Rêder
kamen hja beholden thús.
Ien mei Him yn pine en lijen,
yn Syn dea te’n ûnder gien,
wurde se út ‘e dea wer libben
en foar ivich mei Him ien.
Liet 726
Ds. J.P. Strietman
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van oktober 2020
Comments are closed.