Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verder trekken.
Exodus 33: 15
Een vreemde gewaarwording. Ineens zomaar al die beperkingen verdwenen. Zonder mondkapje de kerk weer in. Samen eindelijk weer mogen zingen in de kerk. Wat hebben we dat gemist in deze coronaperiode. Samen de lofzang gaande mogen houden. Samen de Heere God mogen loven en prijzen. En dat weer met 100 kerkgangers. Bijna zoals vroeger.
Onze samenleving ademt weer op. Na alle beperkingen en alle inspanningen in de zorg en de rest van de maatschappij om de noodzakelijke dingen gaande te houden. Zo ligt nu de zomerperiode voor ons. Voor wie gezond is en de middelen heeft om op vakantie te gaan zijn er weer eindeloos veel mogelijkheden. In binnen- en buitenland.
Niet iedereen kan of wil op vakantie. Soms moet je noodgedwongen thuis blijven. Maar waar je ook bent, het leven gaat verder. Het leven neemt je weer mee. Je levensreis wordt vervolgd. Maar hoe doe je dat? En ik dacht aan Israël in de woestijn. Onderweg naar het beloofde land. En aan Mozes, de man Gods, die de nabijheid van de Heere zoekt.
In Exodus 33 lezen we daarvan. Zien we Mozes bezig als Middelaar voor zijn volk Israël. Mozes springt hier in de bres voor zijn volk. Als het ware in een heilige onderhandeling met God. Omdat het volk heeft gezondigd. En de Heere hen dat zwaar aanrekent. Omdat het de levende God heeft ingeruild voor een gouden god – het gouden kalf.
En dan neemt Mozes het voor Gods volk op. Hij krijgt het – met eerbied gesproken – van God gedaan, dat Israël verder mag richting Kanaän. De Heere zal Zijn beloften aan Israël vervullen. Maar dat is voor Mozes niet genoeg. En dan hoor je het de Heere als een echte hemelse Vader aan Zijn kind Mozes vragen: Moet Ik dan Zelf meegaan om je gerust te stellen?
Ja, en dan kom je uit bij die woorden van Mozes in Exodus 33: 15. Woorden die in de loop der jaren zo heel vaak als trouwtekst werden meegegeven: “Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons van hier niet optrekken.” Bedoeld als woorden voor onderweg. Om een leven lang mee te gaan. Woorden ook voor ons om mee te nemen in de zomerperiode en de tijd daarna.
Woorden van Mozes. Hoor je, hoe hij zich helemaal één maakt met Israël, de bruid van God, door te spreken van ‘ons’? Zo was Mozes nu eenmaal. Paulus schrijft dat Mozes verkoos met Israël slecht behandeld te worden boven een hoge positie in Egypte: “Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de schatten in Egypte (Hebreeën 11: 26).”
Weet je, Mozes keek vooruit. Hij mocht al iets zien van Christus. Van de heerlijkheid van Israël, Gods volk, in de toekomst. Dat doet geloof met je. Het opent je ogen. Het laat je kijken tot voorbij de horizon van dit tijdelijke, aardse leven. Het laat je iets zien van Gods kant van de zaak. Dat er meer is en beter, dan wat je in het hier en nu om je heen ziet.
Ik moest denken aan rabbijn Evers. Hij vertelde over zijn moeder, Bloeme Evers. Ze was op het Joods Lyceum bevriend met Anne Frank. Ze was de enige van haar familie die de kampen overleefde. Na de oorlog studeerde ze psychologie, werd universiteitsdocent en deed onderzoek naar de emotionele trauma’s van onderduikkinderen.
Kort voor haar overlijden verhuisde ze nog naar Israël en vertelde toen iets dat je aan het denken mag zetten. Ze zei dat ze voor de oorlog nooit zulk erg antisemitisme had ervaren als vandaag in de 21e eeuw. Kortom: wat zich nu aan haat tegen het Joodse volk breed maakt, is erger dan wat er in de jaren voor de oorlog aan antisemitisme werd ervaren.
De slechte behandeling van Gods volk in Egypte, waarin Mozes deelde, wordt door de apostel Paulus de ‘smaad van Christus’ genoemd. Met andere woorden: in iedere vorm van antisemitisme, van haat tegen het Joodse volk en tegen Israël, lijdt de Heere Jezus mee. Israël is immers van Hem. Ze is Zijn lieveling. Onze Heiland heeft Israël lief.
Dat is een liefde, waarvan Paulus zegt: die moet wederzijds worden. Daarom roept de apostel zijn medekerkleden op zo te leven dat Israël er jaloers op wordt (Romeinen 10: 19-20 en 11: 14). Hij roept je op dat voorbeeld van Mozes na te volgen. Jezelf in deze zomerperiode af te vragen: kan ik mijn leven zonder God leven? Heb ik Hem niet heel hard nodig?
En dan is dat het wonder. Dat je dan als doodgewoon mens, die woorden van Mozes tot de jouwe mag maken. Dat je de Heere laat merken, hoe je werkelijk om Hem verlegen bent. Dat je naar je leven kijkt en denkt: leef ik mijn leven wel goed? Is mijn leven de moeite waard? Ben ik op de goede weg met mijn leven? Want leef ik mijn leven wel met Hem, met mijn God?
Dan word je in verlegenheid gebracht. In verlegenheid met God. En dan groeit er voor een kind van God ook die andere verlegenheid – verlegenheid om God, verlegenheid om Hem Die jouw hemelse Vader wil zijn. Die verlegenheid voelde Mozes ook. Hij was verlegen om Gods nabijheid. Voor hemzelf en voor allen die hem lief waren. Voor hemzelf en zijn volk Israël.
Mozes doet hier al zijn best om middelaar te zijn. Middelaar voor Gods volk. Middelaar tussen God en mensen. Maar hij voelt ook, dat dit niet kan. Dat God hier Zelf nodig is. En dan kom je toch weer uit bij Christus. Met Mozes en met allen die de verschijning van Christus hebben liefgekregen. Je weet dat je het zelf niet redt en niet kunt redden. Dat je de Heere Jezus nodig hebt.
Nooit heeft God Zich meer verborgen voor een mens, dan voor deze Middelaar. Die aan het kruis moest roepen: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Godsverlating, bitterder dan de dood. Aan het kruis stervend om onze zonden. Als de enige echte Middelaar. Van een nieuw verbond. Vele malen hoger en heerlijker dan middelaar Mozes.
Verlegen om God mag je daar uitkomen. Bij Hem. Die voor jou het pleit voert bij de Vader. Waar je terecht kunt, als je werkelijk verlegen bent met jezelf en met je leven. Met Hem mag je God onder ogen komen. Met Hem mag je jouw leven leiden als een pelgrimsreis – tot en met dat laatste stukje – onderweg naar het beloofde vaderland, het Kanaän hierboven.
Daarin ligt het houvast voor een kind van God. Of je nu thuis moet blijven of op vakantie mag gaan. Ik hoef het allemaal niet zelf te doen. Ik mag van genade leven en in genade sterven. Ik weet aan Wie ik mij mag toevertrouwen. Ik mag het weten – met Mozes mee – dat mijn leven pas goed is en wordt als Gods aangezicht met mij meegaat.
Er is een land van louter licht
waar heil’gen heersers zijn.
Nooit gaat de gouden dag daar dicht
in duisternis of pijn.
Daar is het altijd lentetijd,
in bloei staat elke plant.
Alleen de smalle doodszee scheidt
ons van dat zalig land.
Men ziet het veld aan de overkant
in groene luister staan,
als Israël ’t beloofde land
zag over de Jordaan.
Maar ach de stervelingen staan
hier huiverend terzij,
en durven niet op weg te gaan,
het duister niet voorbij.
Hing niet het wolkendek zo zwart
van twijfel om ons heen,
wij zouden ’t land zien van ons hart,
dat ’t hemels licht bescheen.
God, laat ons staan als Mozes hier
hoog in Uw zonneschijn,
en geen Jordaan, geen doodsrivier
zal scheiding voor ons zijn.
(Gezang 290/753)
Ds. J.P. Strietman
Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van juli 2021
Comments are closed.