Meditatie | Stralende sterren helpen elkaar

Meditatie | Stralende sterren helpen elkaar

Daarom, mijn geliefden, zoals u altijd gehoorzaam geweest bent, niet alleen zoals in mijn aanwezigheid, maar nu veelmeer in mijn afwezigheid, werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.

Filippenzen 2: 12-13

De brief van Paulus aan de gemeente in Filippi blijf ik heel mooi vinden. Dat is alleen al zo vanwege de woorden van onze trouwtekst:

Wees in geen ding bezorgd, maar laat uw verlangens in alles, door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God; en de vrede van God, die alle begrip te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten bewaken in Christus Jezus (Filippenzen 4: 6-7).

Maar dat is ook om al die andere bemoedigende woorden van de apostel, die we in deze brief kunnen vinden.

Lees bijvoorbeeld eens dat prachtige lied dat Paulus dicht in Filippenzen 2: 5-11. Een bijzonder loflied op de Heere Jezus Christus. Die voor ons neerdaalde uit de hemel. Met die indringende oproep om iets van de gezindheid van Christus in ons te laten zijn. Die alles opgaf om mens te worden – Kind in die kribbe in dat herderhuis van Bethlehem.

Want alle romantiek even terzijde. Ook al heb ik zelf een mooie kerststal van olijfhout uit Bethlehem. Jezus werd niet geboren in een stal. Hij werd geboren in de kamer van het paaslam in het huis van de tempelherders. Daarom konden zij de pasgeboren Heiland zo snel vinden, zonder overal aan te hoeven bellen: niet in ‘een’ kribbe, maar in ‘de’ kribbe van hun eigen huis.

‘Gewikkeld in doeken en liggend in de kribbe’ is voor hen een helder en duidelijk teken. Het mooiste van de honderdduizenden tempellammeren legden zij immers gewikkeld in doeken in hun kribbe voor de laatste controle. Omdat het paaslam van Israël dat als eerste geofferd zou worden absoluut perfect moest zijn – Hebreeuws: ‘tamim’ – zonder enig gebrek (Exodus 12: 5).

Zo vinden de tempelherders Hem Die ons Paaslam wilde worden. Zo vinden de wijzen uit het oosten hem ook in datzelfde huis (Mattheüs 2:11). Zij hebben meer hulp nodig dan de herders: een ster om de plek en het huis aan te wijzen. Daar bieden ze Hem geschenken aan. De pasgeboren Koning van Israël, de stralende Morgenster en het Licht van de wereld.

We zouden het zelf misschien zo niet durven zeggen. Maar Paulus noemt ook ons in Filippenzen 2: 15 ‘lichten in de wereld’. Hij ziet ons schitteren als stralende sterren in het duister om ons heen. Dat is: als er inderdaad iets van die gezindheid van Christus in ons leven is. Als die gezindheid van ons uitstraalt in de donkere werkelijkheid rondom.

Ook de Brief aan de Filippenzen begint immers met die bijzondere begroeting (Filippenzen 1: 1): ‘aan al de heiligen in Christus Jezus die in Filippi zijn’. Zo spreekt de apostel Paulus alle gemeenteleden, jong en oud, persoonlijk aan. Ze horen bij Christus en in verbondenheid met Hem zijn ze heilig, straalt Zijn heiligheid op hen af en van hen uit.

Daar past – dat begrijp je allemaal wel – een andere gezindheid bij, dan die de wereld om je heen je voorhoudt. Niet ik, ik, ik, maar iets van wat je in jouw Heiland tegenkomt. Iets van die peilloos diepe liefde. Die zichzelf durft weg te geven. Die op zoek is naar de ander. Liefde die verlangt te delen, er voor de ander te zijn. Duurzame, gevende liefde.

Dat uit zich in ogenschijnlijk heel gewone dingen. In je blijheid, je positiviteit, je welwillendheid, je vriendelijkheid, bijvoorbeeld (Filippenzen 4: 5-6). Dat je de dingen die je doen moet zonder mopperen of klagen doet. Dat je niet loopt te zeuren en te klagen over alles wat er mis is. Maar dat je er gewoon bent voor de ander en doet wat gedaan moet worden.

Dat spreekt in deze coronatijd misschien nog meer, dan anders. Dat je niet de hele tijd enkel maar klaagt over het verkeerde kabinetsbeleid, of de fouten van de minister-president en de andere ministers breed uitmeet. Maar dat je beseft dat het effect van de maatregelen niet van hen afhangt, maar toch echt onze eigen persoonlijke verantwoordelijkheid is.

Er willen zijn voor de ander. Op een heel bijzondere manier drukt Paulus dat uit in bijzondere woorden. Tussen dat stralende loflied op Christus en die stralende sterren, die wij mogen zijn, in. Paulus roept je op om elkaar te helpen :

Werk aan uw eigen zaligheid met vrees en beven, want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen (Filippenzen 2: 13).

Uw, jullie, eigen zaligheid. Daarmee bedoelt Paulus niet zozeer de zaligheid van mij alleen, zeg maar, of ik later in de hemel kom of niet. Nee, hij heeft de zaligheid van heel de gemeente voor ogen. Er willen zijn voor het heil van de ander.

Dat is: er voor elkaar willen zijn. De ander willen helpen. Elkaars geloof versterkend. Elkaar dragend in het gebed. En dat ‘met vrezen en beven’. Dat is een prachtige Bijbelse omschrijving. Niet van angst, maar van kinderlijk ontzag en kinderlijke verwondering. Over die peilloos diepe liefde van God in Christus voor ons. Over Zijn vergevingsgezindheid. Over Zijn beloften.

Dan mag je beginnen met te bedenken dat ook hier het Griekse woordje ‘eudokia’ – welbehagen – gelezen wordt (Filippenzen 2: 13). Het wonder van dat welbehagen uit de kerstnacht. Wat Paulus mag schrijven, staat dus in het teken van dat wonder van het Kind in de kribbe. Dat God naar Zijn welbehagen te werk gaat. Heel liefdevol en volgens plan met ons bezig wil zijn.

Als er in mij verwondering groeit over wat God mij wil geven in de Heere Jezus. Als er verlangen is dat meer en meer te ontvangen. Dan mag ik weten dat God die verwondering en dat verlangen in mij bewerkt en dat Hij daarmee geheel volgens het plan van Zijn liefde met mij aan het werk is. Is Hij niet met innerlijke ontferming bewogen over een wereld verloren in schuld?

En Hij wil mij in die bewogenheid en betrokkenheid van Hem meenemen. Om er samen met elkaar op te letten. Op die zaligheid, dat geluk, dat heil, van elkaar. Wie in die zaligheid deelt, wil er ook anderen in mee laten delen nietwaar? Is dat niet het werk van de Heilige Geest? Hij opent je ogen voor de ander en de anderen om je heen.

Stralende sterren (Filippenzen 2: 15) ontvangen een plekje in het midden van de gemeente. Ze zijn er om elkaar te helpen (Filippenzen 2: 13). Dat begint met bidden om meer van die gezindheid van Christus (Filippenzen 2: 5). Dat vertaalt zich in samen verantwoordelijk willen zijn voor het geheel van de gemeente: de zwakken en de sterken samen.

In dat alles drukt de Heilige Geest ons op het hart om kinderlijk verwonderd te blijven zien op dat welbehagen van God. Op dat wonder van Zijn liefde en zorg als hemelse Vader. Je mag bidden of er blijheid en verwondering in je hart mag zijn onderweg naar het kerstfeest. God schiep je immers zo dat er een verlangen naar volmaaktheid en eeuwig geluk in je hart is.

In feite heeft Hij het verlangen naar Hem en naar de hemel en het eeuwige leven er ingeschapen. God maakte je met het oog op een toekomstige wereld. Met het oog op de hemelse heerlijkheid. Hij heeft je lief en Hij wil niet zonder jou. Dat Kindje in de kribbe, waar we in deze adventstijd aan denken, ging voor je door het vuur aan het kruis van Golgotha immers.

Zo wil de Heere God er voor je zijn. Hij raakt mensen aan. Verandert ze in lichtgevers en lichtbrengers. Stralende sterren die mogen schitteren. Die uitdelen van het licht waarin ze zelf met Jezus wandelen. De liefde van God weerspiegelend. Zijn liefdevolle bewogenheid uitstralend. Tot heil – tot zaligheid – van de ander en de anderen om je heen.

Ik hoorde hoe Hij tot mij sprak:
Kom maar tot rust bij Mij.
Ben je vermoeid of afgemat,
vlij je maar aan Mijn zij.
Ik ging en kwam zoals ik ben,
een uitgedoofde vlam,
maar vond bij Hem een waar tehuis
waar ik op adem kwam.

Ik hoorde hoe Hij tot mij sprak:
wie dorst heeft, neem van Mij
het levend water dat Ik schenk.
Dan gaat je dorst voorbij.
Ik ben gegaan, en ook ik dronk
toen van Zijn overvloed.
En opgeleefd met hart en ziel
blijf ik door Hem gevoed.

Ik hoorde hoe Hij tot mij sprak:
Ik ben het stralend Licht.
Waar heel je wereld duister is,
ben Ik je vergezicht.
Ik keek Hem aan en zag in Hem
mijn Zon, mijn goede Ster.
Zolang Hij maar mijn pad verlicht,
is morgen nooit te ver.

‘I heard the voice of Jesus say’ is één van de bekendste liederen van de Schotse schrijver en dichter Horatius Bonar (1808-1889). Deze vertaling is van de Nederlandse theoloog, dichter en schrijver Sytze de Vries, Hervormd predikant in Peize, Purmerend en Amsterdam (Oude Kerk). Het is als Lied 26 opgenomen in zijn bundel ‘Het liefste lied van overzee, deel 2’. En eveneens met de melodie van Gezang 706 staat het ook als Lied 229 in de Evangelische Liedbundel.

Ds. J.P. Strietman

Deze meditatie is gepubliceerd in de Tsjerkepraat van december 2021

Share Button

Comments are closed.

Please enter Google Username or ID to start!
Example: clip360net or 116819034451508671546
Title
Caption
File name
Size
Alignment
Link to
  Open new windows
  Rel nofollow